Het bloedstollende Liwwadder bieroproer uit 1487 – De Kroon op Leeuwarden

HET BLOEDSTOLLENDE LIWWADDER BIEROPROER UIT 1487.

BIEROPROER UIT 1487

Op 21 januari 1435 werd de stad Leeuwarden één met de dorpen Aldehou en Hoek. Vóór die tijd bestond Leeuwarden alleen uit Nijehou dat op de terp de Middelzee lag. Aan deze samensmelting waren een paar voorwaarden verbonden:

1. Geen enkele Hollander zou ooit burgerrechten in de nieuwe stad mogen krijgen.

Deze voorwaarde was waarschijnlijk gericht tegen de machtige heer van Hoek, Pieter van Cammingha. Nog niet zo lang geleden had Pieter nog met de Hollandse graaf onderhandeld… Hoe dan ook, deze Pieter van Cammingha zou later één van de hoofdrolspelers zijn van het Leeuwarder bieroproer.

De Cammingha’s hadden veel geld en macht. Zo bezaten ze maar liefst zes stinzen (de eerste stenen huizen werden in die tijd steenhuizen genoemd, al snel afgekort tot stinzen). Hiervan stond er één in de Grote Kerkstraat en ongeveer aan het eind van het Cambuursterpad stond het sterke Camminghaborgh dat waarschijnlijk al in de 13e eeuw was gebouwd. En aan de Voorstreek stond het Camminghahuis. Dit werd aan het eind van de 15e eeuw bewoond door Pieter van Cammingha. Omdat de Cammingha’s vrijheren van Ameland waren, werd deze stins ook vaak het Amelandhuis genoemd. Op Ameland zelf hadden ze trouwens ook nog een stins en bijvoorbeeld ook in Ferwerd.

2. In de stad Leeuwarden mocht geen ander bier getapt worden dan Leeuwarder bier, dus bier dat in de stad was gebrouwen.

De machtige bierbrouwersgilde zal wel alles geprobeerd hebben om deze verplichting voor het hele jaar van kracht te laten zijn, maar dat is nooit helemaal gelukt. Omdat er ’s zomers veel meer bier gedronken werd dan ’s winters, werd men het erover eens dat in de zomer ook ander bier verkocht mocht worden in Leeuwarden. Een paar jaar lang werd van deze regel afgeweken en was het dus ook ’s zomers verboden om in Leeuwarden ‘bier van buiten’ te drinken…

Volksdrank nummer één

Bier was bij de Germaanse volkeren – waaronder ook de Friezen – al sinds de oudheid volksdrank nummer één. Schoon en veilig regen- en leidingwater had men in die tijd niet. Pas later leerde men wijn kennen en nog veel later brandewijn. Koffie en thee kende men al helemaal niet. Ook werd er door de Friezen wei en karnemelk gedronken, maar die dranken kon je niet lang bewaren en dus al helemaal niet opslaan.

Bier is gezond

Omdat de drank tijdens het productieproces verhit moest worden, bevatte het gerstenat minder schadelijke bacteriën dan water en was daarmee dus gezonder. Naar schatting dronk de gemiddelde Fries tegen het einde van de middeleeuwen maar liefst 275 tot 300 liter per jaar, een gemiddelde van iets minder dan een liter per dag. Dit bier werd vaak thuis gebrouwen en bevatte slechts een zeer laag alcoholpercentage.

Daarom ontstonden professionele brouwerijen

Pas in de middeleeuwen toen de steden wallen kregen en de straten steeds nauwer werden – en iedereen steeds minder ruimte kreeg in en rondom het huis – kwamen er bakkers en brouwers. De kwaliteit van het bier en het brood nam daarmee toe. Zo verloor het zelf brouwen – zelfs op het platteland – steeds meer terrein.

In veel steden verschijnen al snel grote brouwerijen. Vooral in steden waar goed en zuiver water – het hoofdbestanddeel van bier – in de buurt te vinden was, zoals Dokkum en Haarlem. Het Dokkumer bier was dan ook zeer geliefd: de Dokkumer brouwers hadden prima water uit de Fetse- en Bonifatiusbron tot hun beschikking. Maar nóg geliefder was het Haarlemmerbier dat hier met scheepsladingen naartoe werd getransporteerd. Haarlemmerbrouwers betrokken hun water uit het duingebied en dat was de beste kwaliteit water die er te vinden was.

Ook Leeuwarden kende vele brouwerijen in de zestiende eeuw. Logisch: er werd in die tijd bij vrijwel elke gelegenheid bier gedronken. Zo dronk men bij de geboorte ‘bernebier’ en bij de doop ‘doopbier’. Wanneer er werd verloofd kwam er ‘lovelbier’ op tafel. En tijdens begrafenissen schonk men ‘leedbier’ of ‘troostbier’. En als er bij nieuwbouw pannen op het dak kwamen, was het tijd voor ‘pannenbier’… en zo kunnen we nog heel lang doorgaan.

De tijd van bierconcurrentie én de tijd van strijd tussen Schieringers en Vetkopers

De hele 15e eeuw wordt Friesland geteisterd door het geschil tussen de Schieringers en de Vetkopers. Waarom deze strijd een eeuw eerder oplaaide, weet niemand zeker. Er zullen vast vele factoren een rol hebben gespeeld. In elk geval hebben kloosters een grote rol gespeeld. Die hadden namelijk niet alleen grote geestelijke macht, maar ook economische en dus politieke.
Twee grote geestelijke kloosterordes springen eruit: die van de Premonstratenzers en die van de Cisterciënzers. Tussen die twee woedt een grote worsteling om de macht met als inzet: wie wordt de grootste en de sterkste? Deze worsteling leidt tot een openbaar conflict dat overslaat op de adel en de steden.
Al snel wordt het een strijd tussen kloosters en kloosters, steden en steden, grietenijen (een voorloper van de huidige gemeenten) en gouwen (landstreken).

De handelsovereenkomst

Op 20 april 1483 komt er een eindelijk een verbond tot stand voor de tijd van vier jaar tussen het Vetkopersgezinde Leeuwarden en Bolsward en het Schieringer Sneek en Sloten. Één van de voorwaarden is vrije handel – inclusief de verkoop van bier! Ook spreken de partijen af dat ze elkaar in geval van oorlog helpen en onder geen beding vreemde soldaten het land binnenhalen.
Het is heel aannemelijk dat zowel de Leeuwarder brouwers als de stad zelf flinke economische schade ondervonden van het verbond. Er werd veel bier van buiten de stad geïmporteerd waarover de stad geen belastingen kon innen.
Dit heeft er toe bijgedragen dat het verbond in 1486 niet werd verlengd. Leeuwarden nam weer het oude besluit dat er geen ‘vreemd bier’ in de stad geschonken mocht worden. De Liwwadder brouwers waren er blij mee, maar veel kooplui en schippers natuurlijk niet: zij zagen hun omzet meteen flink kelderen.

De stad voelt zich oppermachtig

Maar de stad voelde zich sterk. Men was in 1481 begonnen met het graven van de nieuwe gracht en met het opwerpen van extra hoge stadswallen. Het werk was gestart aan de zuidoostkant – achter het Haniahûs aan de Nieuwestad – en ging vervolgens langs de noordkant van het zaailand richting het Skavernek. In 1482 werd de gracht verder gegraven voorbij de Oldehoofsterkerk waar de gracht met een bocht naar het noordoosten ging. In 1484 bereikte de gracht de Hoeksterpoort. Aan de oostkant van de stad werd de gracht pas in 1494 voltooid.

Tijdens het bieroproer in 1487 liep de oude gracht van de Hoeksterpoort naar de Voorstreek, langs de tuinen en dwars door de Turfmarkt en de Tweebaksmarkt. Deze gracht kon geen bijdrage leveren aan de versterking van de stad.

Aan de noordoostkant lag de stad bovendien nog helemaal open: aan deze kant was men nog niet aan graven toegekomen en al helemaal niet aan het opwerpen van de wallen.

En toen kwam de zomer van 1487. Op een warme dag in juli kregen een paar kooplieden van buiten de stad dorst. Heel erg dorst. Ze kwamen op die 23e juli terecht bij een herberg ergens in het noordoosten van de stad. Het waren Schieringer kooplieden en ze hebben vast bewust een Schieringer kastelein opgezocht.

En wat niet mocht deden ze toch. Ze vroegen en kregen Haarlemmerbier. Uit een vaatje dat in de winter de stad was binnengesmokkeld.

En wat smaakte die verboden vrucht ongelooflijk lekker!

Maar wat ze uitspookten ging al snel als een lopend vuurtje door de stad. En het duurde niet lang dat er Leeuwarder bierbrouwers op het toneel verschenen. Er vielen al snel harde woorden. En het ene woord lokte het andere uit en weldra begon het schelden. “Jij vuile Schier!” “En jij ellendige Vet!”. En er kwam al snel meer volk op de been. De twee vreemde bierdrinkers hadden al snel door dat ze tegen zo’n grote overmacht niet op konden. Daarom pakten ze hun biezen en maakten zich uit de voeten richting het Amelandhuis van Pieter van Cammingha. Als vooraanstaande Schieringer kon hij hen geen onderkomen weigeren. Een woedende Leeuwarder menigte zat hun op de hielen! Ze snelden door de openstaande poorten en er was nog maar net tijd om deze achter hen dicht te smijten…

Het Amelandhuis had niet op onze gasten gerekend. De provisiekamer was zo goed als leeg: hoe moesten deze mannen gevoed worden?

De situatie wordt steeds bedreigender

Het volk neemt voor de poort een steeds dreigender houding aan. Inmiddels gaat het al rond dat deze hele gebeurtenis vooraf is gepland door de Schieringers. Zo zou Cammingha al dagen geleden het huis vol hebben gestouwd met bier en eten. Het is een prachtige aanleiding voor de Schieringers om de strijd weer op te kunnen pakken, zo gonst het door de menigte. De stad Sneek zou er vast op een of andere manier bij betrokken zijn. Later zou blijken dat niets minder waar was, maar de roddels hadden hun werk ondertussen al gedaan.

Ook het feit dat aan de noordoostkant van de stad – de plek waar het Camminghahuis stond – nog geen gracht was gegraven droeg bij aan de verdachtmaking van Pieter van Cammingha.

De menigte eiste van hem dat hij de bedrijvers van het kwaad zou uitleveren: men wilde afrekenen met deze mannen.

Cammingha wil er echter niks van weten, hij vindt dat het recht zijn beloop moet krijgen en dat zal hij niet in de weg staan. Hij staat erop dat de beschuldigden een eerlijke rechtszaak krijgen op een nader te bepalen datum en tijdstip.

Maar het geschil was al niet meer alleen tot Leeuwarden beperkt.

Heel Fryslân in rep en roer

Door heel Oostergo en Westergo gaat inmiddels het verhaal dat Pieter van Cammingha door de Leeuwarder vetkopers wordt belegerd. Die boodschap alleen al was genoeg om heel Fryslân wakker te schudden. Al snel begonnen de klokken te luiden. Op vurige paarden werd het bericht van Schieringer stins naar Schieringer stins gebracht: alles en iedereen greep als door een wesp gestoken naar zwaard en wapen!

Zo verzamelt zich de volgende dag op zondag 24 juli 1487 een leger van maar liefst 8.000 man bij de state Barrahuis ten noordwesten van Wirdum, vlak onder de stad. Klaar om het vetkopersgezinde Leeuwarden mores te leren.

Goed. Weer even terug naar zaterdag 23 juli. Terwijl de Leeuwarders nog steeds dreigend voor het Camminghahuis staan, komen ook een paar monniken van het Jacobijnerklooster polshoogte nemen. Misschien zijn ze wel gestuurd door de moeder van Pieter, Doedt Dekema. Pieter vraagt de monnik Hindrik Franeker of deze aan Doedt wil vragen hoe zij denkt over deze precaire situatie en of zij ideeën heeft om het op te lossen. Pieter vraagt meteen ook of de monniken bier en brood kunnen brengen. De monniken komen al snel terug en onder hun wijde pijen dragen ze enkele kruikjes bier. En tegen de schemer gooien ze wat brood over de tuinmuren.

Wijze woorden van de moeder van Pieter

De moeder van Pieter, Doedt Dekema – weduwe van Haijo Heringa – was een verstandige vrouw. Ze is er alles aan gelegen dat er geen vechterij een moordpartijen zullen plaatsvinden. Er is al veel te veel bloed in Fryslân gevloeid en die kant moet het niet weer op. Ze verwacht ook van Pieter dat hij er alles aan zal doen om geweld te voorkomen. Pieter luistert goed naar de wijze raad van z’n moeder en hij weet het met de Leeuwarders zo te regelen dat zij naar huis gaan. Maar wel op voorwaarde dat onze twee bierdrinkers voor het gerecht zullen worden gebracht en dat Cammingha zich zelf ook rustig zal houden, vooral nu het praat al rond gaat dat de vijand voor de stad staat.

Doedt stuurt met gezwinde spoed een bericht naar haar schoonzoon Wytse Dekema die op de Oenemastate in Wirdum woont: ‘de zaak is bijgelegd en kom dus asjeblieft niet met het leger’.

Maar als tot iedereen doordringt dat er bij het Barrahuis een groot leger paraat staat, raakt de stad toch erg overstuur. Een deel wil het er wel op aan laten komen, een ander deel vindt dat alles gedaan moet worden om een ramp te voorkomen.

Allerlaatste poging: de vredesmissie van twee verstandige vrouwen

Uiteindelijk wordt naar de raad van het wijze kamp geluisterd: laten we een vredemissie op poten zetten. De twee vrouwen Doedt Dekema en Frouk – weduwe van Keimpe Unia – zijn bereid om naar het leger te gaan en met de leiders te praten. Deze vrouwen genieten het vertrouwen van de Leeuwarders en staan tegelijk hoog aangeschreven bij de Schieringers, dus de kansen lijken goed. Als deze opzet echter niet slaagt, zal alles voor niets zijn geweest…

De twee vertrekken de volgende dag al heel vroeg naar het Barrahuis. Daar weten ze zelfs op de Schieringer olderman of bestuurder Worp Lieuwessoan Juckema in te praten om tot een overeenkomst te komen. De Schieringer hoofdlieden kunnen er in meegaan dat ze Leeuwarden geen haar zullen krenken als de verbintenis van 1483 opnieuw van kracht wordt. Dus alle handelsbeperkingen moesten weer overboord gegooid worden; ook die van het winterse bierverbod!

Hoop op vrede

Opgetogen keerden de twee vrouwen terug naar de stad. Met in hun handen het papier met daarop de voorwaarden, vlak daarvoor opgetekend door Pastoor Jouke van Goutum. Het enige dat de stad hoeft te doen is er haar stadszegel op te drukken en ervoor te zorgen dat het vóór de middag weer bij het leger te Barrahûs is. De vrouwen hebben ook nog de boodschap meegekregen dat er verder niet te praten valt: ‘sa moat it en net oars’.

De Leeuwarders wachten vol verlangen op de terugkomst van de dames. Dan wordt het stuk voorgelezen. Het heeft op z’n zachtst gezegd niet bij iedereen dezelfde uitwerking. De eerste burger van Leeuwarden, de wijze en verstandige olderman Pieter Sibrantz Auckama – met de bijnaam Pinkert – lijkt het niet zo erg allemaal. “It koe minder”. Hij zou er wel in meegaan en bovendien: “zo’n overeenkomst is, zoals we inmiddels wel weten, niet voor altijd.” En er zijn meer Leeuwarders die zich erin kunnen vinden.

Koppige Liwwadders

Maar er zijn ook andere geluiden te horen. Sterker: er is een deel dat er helemaal niks van moet hebben. “Wat?! Laten wij ons de wet voorlezen door die smerige Schieringers? Moet het nu al zo ver komen dat we niet eens meer baas zijn in eigen stad? Laat het er dan maar op aan komen, laat ze maar komen, we vreten ze op met huid en haar!” Ze roepen dat het beter is in een oorlog te sterven dan zo’n schande over hen heen te laten komen. En wie daar anders over denkt beschouwen ze als verrader van de stad. Ze roepen uit dat ze elke mens die zijn zegen aan de brief hecht zullen doodslaan…
Tijdens het overleg gaat het er wild aan toe. Maar alle argumenten van de olderman zijn tevergeefs. Hij wijst er nog op dat we wel een grote mond kunnen opzetten, maar dat de stad aan de oostkant nog helemaal open ligt. En dat de overmacht groot is en dat onze eigen soldaten voor een paar dagen naar Bolsward uitgezonden zijn en dat die nooit zo snel weer terug kunnen zijn. Maar er werd al niet meer naar hem geluisterd.

De stad geeft niet toe

En zo komt de brief tegen de middag niet terug bij het Schieringse leger. “De Leeuwarders willen het dus niet goedschiks!” Nou, dat is prima voor de Schieringers. Bovendien jeuken de handen van Juckema al zo lang. Hij heeft er zowaar zin in om de trotse stad eens flink mores te leren. En zo geschiedde.

Op maandag 25 juli gaat het leger op pad richting Leeuwarden. ’s Middags wordt om drie uur met barstend geweld de aanval ingezet in de omgeving van de Tuinen. Maar de Leeuwarders staan op scherp en zetten zich schrap. Ze slaan de vijand terug! Maar al snel volgt er een tweede aanval met nóg meer soldaten tegelijk. Maar ook die aanval weten de Leeuwarders af te slaan. En dan komt derde aanvalsgolf. Met oorverdovend kabaal beukt een orkaan van geweld in op de Leeuwarder verdedigingslinie die deze keer helemaal niets meer heeft in te brengen. De Leeuwarders moeten zich noodgedwongen terugtrekken maar ze krijgen geen tel rust meer: de aanvallers komen massaal de stad binnen.

Er vallen vele doden. De vijand is meedogenloos en spaart niemand. Verscheidende Leeuwarders zien nog net kans om de stad te ontvluchten. Het gaat er vreselijk aan toe en veel verstopte kostbaarheden wordt aan de stadjers ontnomen, vaak na de vreselijkste folterpartijen. Er sneuvelen vele Leeuwarders, anderen worden onder dwang weggevoerd uit de stad. Leeuwarden wordt in een paar uur compleet leeggeroofd.

Ook Olderman Aukema ontkomt niet aan de dood. Hij was aanvankelijk door vrienden verstopt, maar de vijand wist achter zijn schuilplaats te komen en slachtte hem zonder enig pardon af. Verschillende rijke burgers werden naar Sneek en naar Schieringer stinzen gedeporteerd en daar voor lange tijd gevangen gehouden. Van de twee Leeuwarder kanonnen werd er eentje gesloopt, de andere werd meegenomen.

Zo kreeg Leeuwarden er ongelooflijk van langs en het heeft jaren geduurd voordat het de slag weer te boven was. Worp Juckama kreeg het gezag over de stad en regeerde er jarenlang met ijzeren hand.

Het bieroproer heeft ertoe geleid dat de Schieringers en Vetkopers elkaar nog jarenlang voluit bevochten én dat beide partijen vreemde machten tot het vrije Fryslân toelieten: met als gevolg grote schade voor de provincie, het Friese volk én zelfs de vrijheid van alle Friezen.

Na zo’n lang verhaal is het nu toch wel tijd geworden voor bier!

VOOR EEN BEZOEK AAN ONZE WEBSITE
MOET JE MINIMAAL 18 JAAR ZIJN